Meer over Marrons
Foto: Marron aan de oever van een rivier, litho van Pierre Jacques Benoit (1782-1854) in het boek Voyage à Surinam (1839)
Over Marrons
Marrons zijn tot slaaf gemaakte Afrikanen die de plantages zijn ontvlucht. Diep in het regenwoud slaagden zij erin te overleven en een nieuw bestaan op te bouwen. De grote kennis van de natuur die zij meebrachten vanuit Afrika bleek daarbij onmisbaar. De Marrons hebben altijd in harmonie samengeleefd met de inheemse bevolking.
Overal waar in de Amerika’s slavernij bestond, kwam marronage voor. In de meeste voormalige koloniën zijn de Marrons opgegaan in de samenleving. Alleen in Suriname en het grensgebied van Frans-Guyana vormen Marrons tot op de dag van vandaag een aparte groep met een herkenbare, eigen cultuur.
In Suriname wonen zes Marronvolken: de Ndyuka of Aukaners, de Saramaka, Pamaka, Matawai, Kwinti en Aluku. Zij hebben ieder een eigen cultuur maar er zijn ook veel overeenkomsten.
Vredesverdrag
Op 10 oktober 1760 sloten de Ndyuka als eerste een vredesverdrag met de Nederlandse koloniale overheerser. Hiermee werden zij erkend als vrije mannen en vrouwen. Ze konden zich vestigen waar ze maar wilden, zolang het op minimaal 10 uur afstand van de plantages was én de koloniale machthebbers wisten waar zij woonden. Ook het soort handel dat was toegestaan werd vastgelegd: hout, vee en goederen. In 1762 sloten de Saramakkaners ook een verdrag met de koloniale overheerser en in 1767 volgden de Matawai. Hiermee werden de verschillende gemeenschappen door de Nederlandse koloniale overheerser erkend als politiek en cultureel onafhankelijk. Nog steeds hebben zij binnen de Surinaamse staat een eigen, autonoom bestuur.
Het bijzondere aan het verdrag van 1760 is, dat de Aukaners zich meer dan 100 jaar vóór de afschaffing van de slavernij al wisten vrij te vechten. Op 10 oktober vieren meerdere Marrongemeenschappen jaarlijks dit bijzondere moment: de Dag van de Marrons. Pas op 1 juli 1863 schafte Nederland de slavernij in Suriname en het Caribisch gebied af. De slaafgemaakten moesten nog 10 jaar tegen een karig loon op de plantages blijven werken.
De eerste en laatste pagina van het vredesverdrag met de Aukaanse/Ndyuka Marrons, 10 oktober 1760. Nationaal Archief, Den Haag